De Unieke Visuele Werelden van Honden en Katten

Bewerkt door: Екатерина С.

Het visuele systeem van zowel honden als katten is opmerkelijk goed afgestemd op hun specifieke levenswijzen en ecologische niches. Deze aanpassingen resulteren in een zicht dat fundamenteel verschilt van dat van de mens, met unieke sterktes en zwaktes.

Honden bevinden zich evolutionair gezien tussen typische dagdieren en nachtdieren. Een cruciaal verschil met de mens is het ontbreken van een macula met een hoge dichtheid aan kegeltjes. Dit heeft directe gevolgen voor de gezichtsscherpte. Waar een mens met normaal zicht de tiende regel op de tabel van Snellen kan lezen, is het zicht van een hond vergelijkbaar met het vermogen van een mens om slechts de derde regel te ontcijferen. Dit wijst op een lagere resolutie.

Katten daarentegen zijn de belichaming van de schemerjager. Hun zicht is geoptimaliseerd voor omstandigheden met weinig licht. Dit wordt onderstreept door het feit dat hun netvlies voor ongeveer 80 procent uit staafjes bestaat, vergeleken met slechts 60 procent bij mensen. Bovendien zijn hun pupillen in staat om tot een verticale spleet te vernauwen, waardoor ze een maximale hoeveelheid licht kunnen opvangen. De aanwezigheid van het tapetum lucidum, een reflecterende laag achter het netvlies, fungeert als een interne spiegel. Dit versterkt de belichting van de fotoreceptoren aanzienlijk, waardoor katten kunnen zien bij lichtniveaus die zes keer lager zijn dan wat een mens nodig heeft, en ze licht tweemaal zo efficiënt benutten.

Het wijdverbreide misverstand dat honden en katten kleurenblind zouden zijn, klopt niet helemaal. Zowel katten als honden zijn dichromaten; ze bezitten slechts twee typen kegeltjes, in tegenstelling tot de drie die mensen hebben. Hun kleurenpalet is beperkt tot de blauwgroene en geelblauwe spectra. Rood wordt door hen waargenomen als grijs of een doffe tint. Voor de kat resulteert dit in een wereld die overwegend blauwgrijs oogt. Ze kunnen wel meer dan twintig tinten grijs onderscheiden, wat nuttig is bij de jacht op knaagdieren. Voor honden wordt aangenomen dat de kleur van objecten in natuurlijke omgevingen mogelijk een grotere rol speelt dan bij katten, ondanks hun beperkte kleurenspectrum.

Het binoculaire zicht biedt beide diersoorten het voordeel van stereoscopisch waarnemen en nauwkeurige afstandsinschatting, wat essentieel is voor roofdieren. Bij katten reikt de hoek van het binoculaire veld tot 140 graden, wat zorgt voor een hoge precisie bij het uitvoeren van sprongen. Honden hebben een overlap van hun gezichtsvelden tussen de 30 en 60 graden. Deze specifieke hoek is cruciaal voor het accuraat inschatten van afstanden tijdens een achtervolging.

Wat betreft de focusafstand zijn katten meer verziend; ze zien objecten scherp tot op 60 tot 70 meter afstand. Hun vermogen om details op zeer korte afstand te zien is echter minder ontwikkeld door een minder geavanceerd centraal netvliesgebied. Honden daarentegen zijn beter in staat om bewegende beelden waar te nemen op afstanden tussen de 300 en 400 meter, waarbij een scherp beeld wordt gevormd tussen de 100 en 150 meter. Bovendien vertonen honden een lichte vorm van verziendheid tot +0,5 dioptrie, wat vergelijkbaar is met de waarden die bij veel volwassen mensen worden gemeten.

Kortom, de evolutionaire compromissen in de oogstructuur van deze dieren hebben geleid tot een superieure capaciteit om beweging waar te nemen en te navigeren bij weinig licht. Dit ging ten koste van de kleurnuance die de menselijke ervaring kenmerkt.

Bronnen

  • glavnoe.life

  • Рамблер

Heb je een fout of onnauwkeurigheid gevonden?

We zullen je opmerkingen zo snel mogelijk in overweging nemen.