Nieuw onderzoek suggereert dat de Chavín-cultuur psychoactieve stoffen gebruikte in exclusieve rituelen. Deze cultuur dateert van vóór het Inca-rijk. De bevindingen hebben sociale en politieke implicaties.
De studie richt zich op de Chavín-bevolking. Ze waren gevestigd in Chavín de Huántar, een UNESCO-site ten noorden van Lima, Peru. De structuren dateren van ongeveer 1200 tot 400-500 voor Christus.
Een team onder leiding van antropoloog Daniel Contreras analyseerde 23 artefacten. Deze werden gevonden in verborgen galerijen van het ceremoniële complex. De objecten, vogelbotbuizen, onthulden sporen van DMT en wilde tabaksplanten.
Chemische tests toonden aan dat zes buizen DMT-resten bevatten. Vier buizen hadden sporen van Nicotiana en vilca. Vilca is een Zuid-Amerikaanse plant die traditioneel wordt gebruikt in visionaire contexten.
De studie suggereert dat rituelen niet voor algemene toegang waren. De kamers waren smal, wat impliceert dat ze werden gebruikt door geselecteerde Chavín-elites. Onderzoekers geloven dat deze ruimtes werden beheerd als centra van symbolische macht.
Dit onderzoek levert ongekend materieel bewijs. Het suggereert dat rituele praktijken hebben bijgedragen aan de consolidatie van de hiërarchie. Dit gebeurde in latere Andes-samenlevingen.